mei 2023... de aftrap van mijn project "Flora van Bredene". Al een hele tijd wil ik de unieke flora die hier te vinden is vastleggen in botanische aquarellen. Het beloofd een werkje van lange adem te worden, want er is zoveel dat gezien mag worden! Te beginnen met deze Gele lis (Iris pseudacorus). Ik zie deze plant al jarenlang elke lente vrolijk bloeien in de drassige weide achter ons huis. Ieder jaar wordt het groepje wat groter. "Ooit wil ik hem vastleggen", dacht ik elk jaar opnieuw. Dit jaar is het eindelijk zover! Weet je eigenlijk hoe deze bloem aan haar naam is geraakt?
In de 6de eeuw, toen de Gallische koning, Clovis zijn rijk uitbouwde, waren hij en zijn leger op een gegeven ogenblik omsingeld door de Visigoten. Hij bevond zich aan de oevers van de Rijn en kon geen weg meer uit. Het zag er grim uit voor de Gallische koning, totdat hij opeens gele bloemen opmerkte in het midden van de rivier. "Als die wortels daar in de bodem groeien, dan kan de rivier op die plaats niet zo erg diep zijn," dacht hij. Dus leidde hij zijn leger op die plaats over de rivier en kon zo ontsnappen. De gele lis werd zo een belangrijk symbool voor de Franse adel en werd vanaf dan gebruikt als embleem. De naam "Fleur de lis" werd echter gegeven, niet door Clovis, maar door een nakomeling van de stichter van het Gallische rijk.
0 Comments
Respect! Dit plantje verdient een heuse schoolplaat! Hilde Orye maakte voor ons deze prachtige botanische illustratie. Een meesterwerkje als je het ons vraagt. Vanaf nu is het kruipend moerasscherm ook in het groot te bewonderen in ons bezoekerscentrum. Het petieterige plantje moet de grote meester Dodoens in zijn tijd zijn ontgaan. Zijn grote zus kent iedereen: selder! Selder heette in Dodoens’ tijd ‘Apium’ of Eppe. Intussen zijn de 3 Eppes naar een ander genus verhuisd, waardoor ze niet meer ‘Apium’ heten. Botanici kunnen het zichzelf moeilijk maken… In ieder geval gaat het hier over dit kleintje. Onze Tasmaanse tijger! Het Kruipend moerasscherm is bijzonder zeldzaam. Het is een minuscuul klein plantje dat groeit in hele natte weilanden. Plekken waar oppervlakkig grondwater en accumulerend regenwater elkaar ontmoeten, zijn het best. Zet je dan nog zoveel paarden op de weide dat ze het gras volledig wegknabbelen en kapottrappen, en daar groeit hij! Wat we hier omschrijven toont veel gelijkenissen met het vrij broek dat later ons park werd. Het kleine moerasseldertje moet er in Dodoens’ tijd in overvloed gegroeid hebben. Vermoedelijk is bij het ruimen van grachten in de jaren ’80 zaad opnieuw aan de oppervlakte gekomen. In onze natte gazons, door veel machinaal maaien kort gehouden, vond het een hernieuwde plek. De gemillimeterde graspleinen in de Franse rozentuin groeiden uit tot de grootste populatie in Europa. Hij is dan ook Europees beschermd. We mogen dus trots zijn op onze kabouterselder! Spijtig genoeg zie je het plantje amper staan. Het wordt maximaal 15 cm groot, maar in onze kortgemaaide gazons wordt hij amper 5 cm. Hij ligt plat tegen de bodem, en zijn piepkleine bloemschermpjes zie je als een wat wittige schijn op het gazon. Als de bloei voorbij is, en de zaadjes rijp zijn, buigt hij dat schermpje dan ook nog naar de grond. Door ze zelf te zaaien voorkomt hij dat de paarden er met zijn geliefd nageslacht vandoor gaan! Wat een slimmerik! - Vrijbroekpark (Mechelen) ![]() auteur: Hilde Orye Mensen van mijn leeftijd, en dan heb ik het over de frisse vijftigers, kennen Beatrix Potter van haar heerlijke kinderverhalen: Peter Rabbit, het ondeugende konijntje dat talloze avonturen beleeft in de tuin van de buurman, Mister McGregor. Misschien ken je Jeremy Fisher, de kikker die op een regenachtige dag besluit om te gaan vissen maar net op het nippertje aan een forel kan ontsnappen. Haar boeken zijn wereldwijd gekend en verfilmd. Wat weinigen echter weten is dat in Beatrix Potter een wetenschapper schuilt die zich een groot aantal jaren aan de studie van zwammen heeft gewijd. En dit deel van haar zetten we vandaag in de schijnwerper. Beatrix Potter wordt geboren in een rijke familie in 1866. Zij groeit op in het Victoriaanse tijdperk (1837-1901). Vrouwen zijn tweederangsburgers tijdens deze periode. Zij worden geacht het huishouden in goede banen te leiden, de huwelijken te regelen en sociale contacten te onderhouden. Kinderen uit rijke families krijgen thuisonderricht en leven grotendeels binnen de muren van hun huis. Beatrix is als kind al leergierig en toont interesse in natuur en dier. Haar vader, amateurfotograaf en natuurliefhebber, neemt de jonge Beatrix regelmatig mee op zijn wandeltochten. Beatrix heeft een opmerkelijk observatievermogen en neemt regelmatig dingen mee naar huis om te bestuderen en te schetsen. De speelkamer is een soort rariteitenkabinet en kleine zoo met konijnen, kikkers, muizen en vleermuizen. Zelfs een slang als huisdier zorgt voor vertier.
Het maken van botanische illustraties was in de Victoriaanse periode een geliefkoosd tijdverdrijf voor vrouwen uit gegoede families, zo ook voor Beatrix. Eén van haar meest geliefde onderwerpen zouden paddenstoelen worden. De eerste aquarellen die wij van haar hebben stammen uit 1887. Eén jaar nadat haar vader 2 volumes van de Mycologia Scotica (3) cadeau gaf aan de amateur mycoloog Charlie McIntosh (4) schildert Beatrix dit portret van de Hydnum repandum en de Helvella crispa. 4 jaar later zou ze Charlie McIntosh voor de eerste keer zelf ontmoeten. Het begin van een boeiende samenwerking waarbij Charlie specimen opstuurt naar Beatrix en zij illustraties maakt.
In de zomer van 1893 schildert Beatrix 6 portretten van fungi (7) waaronder de Strobilomyces strobilaceus, de Geschubde boleet of ‘Old man in the forest’, een zeldzaam specimen dat zij tijdens één van haar zomerwandelingen vindt op het domein te Eastwood. Zij maakt een 3-tal illustraties van deze soort en geeft een tekening aan C. McIntosh, samen met een kleine schets van de plaats waar zij de paddenstoel vond. Tijdens de winter van datzelfde jaar ontmoeten zij elkaar weer. Beatrix heeft nu haar eigen uitgave van Stenvenson’s boek dat zij grondig bestudeerd heeft. Zij heeft spijt dat ze het boek niet eerder had. Haar illustraties zouden veel accurater geweest zijn, meent zij. McIntosh neemt zijn rol als mentor serieus en geeft haar veelvuldig aanwijzingen hoe zij haar illustraties kan verbeteren. Beatrix die niet vies is van zelfkritiek is dankbaar met zijn advies. Zij neemt zijn advies ter harte en dat is te zien in haar latere illustraties, waar zij ook dwarsdoorsnedes van de stam en hoed toe voegt aan de hoofdillustratie om te tonen hoe de lamellen bevestigd zijn. Haar kleuren zijn transparant maar heel natuurgetrouw. Haar fijn penseelwerk geeft de fungus textuur en gewicht. Haar composities en weergave van de paddenstoel met het substratum geven de illustraties een levend karakter. De daaropvolgende twee jaren neemt haar interesse voor fungi nog toe en zal zij 73 illustraties maken. Op aanraden van McIntosh maakt zij ook illustraties van dissecties onder de microscoop. Het gebruik van de microscoop wakkert haar interesse aan in de voortplanting van fungi. Wie had gedacht dat zij op dit vlak baanbrekende ontdekkingen zou doen… De jaarlijkse vakanties in Schotland zijn heerlijke momenten voor Beatrix. Elke dag maakt zij lange excursies met haar pony en phaëton (5). Zij voelt zich vrij en maakt lange natuurwandelingen. In 1895 verzamelt zij jonge exemplaren van de Boletus granulatus, de melkboleet. McIntosh schrijft dat ze heel slijmerig zijn en melkachtige gele druppels vormen op de sporen en de stam. Beatrix gebruikt haar microscoop om de sporen te tekenen die zich vormen op kleine cellen, basidia genoemd. “Kunnen deze sporen ontkiemen?” vraagt zij zich af. “Hoe komen zij de winter door?” en “In weke vorm komen ze weer tevoorschijn?” Weinig mycologen stellen zich in die tijd deze vraag, maar Beatrix besluit om zich te wijden aan dit onderzoek en maakt stilletjes aan de overgang tussen amateur verzamelaar en illustrator naar onderzoeker. Opnieuw heeft zij hierbij een mentor nodig en deze keer besluit zij om de hulp in te roepen van de mycologen in Kew. Tijdens de koloniale periode bestond de rol van Kew in het onderzoeken van nieuwe plantensoorten, maar daarnaast had Kew ook een belangrijke commerciële functie. In Kew werd onderzocht of hun nieuwe aanwinsten in eigen land konden gedijen en commercieel konden uitgebuit worden. “Imperial Kew” is einde 19de eeuw een bastion geworden. Amateurs en vrouwen worden langzamerhand geweerd uit Kew en er is een trend om de natuurwetenschappen enkel voor een wetenschappelijke mannelijke elite open te stellen. Toegang tot Kew krijg je enkel met een tijdelijk ‘studententicket’ dat via een sponsor aangevraagd wordt bij de directeur. Beatrix, nu verdiept in haar onderzoek naar de voortplantingssystemen bij fungi, wenst hierover te spreken met George Massee, mycoloog in Kew, maar moet hiervoor een aanbeveling krijgen van een gekend wetenschapper om een studententicket te bemachtigen. Dit ticket krijgt ze via haar oom Harry Roscoe, een befaamd chemicus en politiek actief. Samen gaan ze naar Kew waar zij een afspraak hebben met de directeur Thiselton-Dyer. Tijdens het interview wordt als snel duidelijk dat Thiselton-Dyer niet hoog oploopt met vrouwen en Beatrix wordt totaal genegeerd. Toch krijgt zij in mei 1896 een studententicket.
Eind augustus 1896 krijgt zij van McIntosh bekerzwammen uit de buurt van Lakefield. Beatrix ontkiemt de soorten met succes, meer nog ze vermoedt dat de paddenstoelen die zij tekent slechts een tijdelijke vorm zijn en dat tijdens de winter de fungi onder de grond een andere vorm aannemen, namelijk dat van schimmels. Zij is ook de mening toegedaan dat die schimmeldraden de manier zijn waarop bekerzwammen zich van boom tot boom verspreiden. Haar ideeën worden gestaafd door haar experimenten en haar observaties onder de microscoop. Enthousiast over haar bevindingen licht zij McIntosh en haar oom Henry Roscoe hierover in. Roscoe echter begrijpt niet ten volle wat zij eigenlijk ontdekt heeft, maar begrijpt wel haar noodzaak om iemand van Kew te vragen of men daar dezelfde bevindingen al had. Dus schrijft Roscoe een brief aan Massee in naam van Beatrix. In twee dagen tijd krijgt zij antwoord van Massee die haar het werk van Oskar Brefeld “Botanische Untersuchungen über Schimmelpilze (1872-96), een 12-delige klepper aanbeveelt. De volgende ochtend rijdt Beatrix met haar pony naar Kew voor een gesprek met Massee. Het duurt niet lang eer Beatrix door heeft dat Massee eigenlijk niet veel weet over het kweken van sporen. Massee van zijn kant twijfelt of de bevindingen van een amateur zoals Beatrix wel correct zijn, maar Beatrix verdedigt haar bevindingen met verve. Haar oom, Roscoe, begrijpt ondertussen het belang van wat zij gevonden heeft en raadt haar aan om haar onderzoek verder te zetten, uit te schrijven en te staven met tekeningen. Beatrix begrijpt ook dat de omstandigheden in haar keuken verre van ideaal zijn en leert hoe zij haar microscoopglazen steriel kan maken. Op 3 december gaat zij terug naar Kew en heeft een brief mee voor directeur Thiselton-Dyer: “Sir H. Roscoe sent me to ask whether you would be kind enough to look at some of my fungus drawings which he is interest in. I do not quite like to give the paper to Mr Massee because I am afraid, I have rather contradicted him. Uncle Harry is satisfied with my way of working but we wish very much that someone would take it up at Kew to try it if they do not believe my drawings. Mr Massee took objection to my slides, but the things exist, and will be all done by the Germans. It is rather a long paper to ask you to be kind enough to read. “(9) Zij gaat niet enkel over het hoofd van Massee met deze brief, maar daagt ook de wetenschappelijke elite in Kew uit door te insinueren dat de Duitsers haar theorieën wel zullen beamen en dat de Engelse wetenschappers achteraan zullen hinkelen. Je kan je voorstellen dat haar brief voor enorme ophef zorgt: een vrouwelijke amateur die de mannelijke wetenschappelijke elite uitdaagt! Beatrix ontdekt niet enkel bewijs van het mycelium, maar speelt ook nog met een tweede belangrijke bevinding, nl. dat korstmossen een symbiose zijn tussen een alg en een fungi. Enkel de Zwitserse plantkundige Simon Schwendener had dit al vermeld, maar zijn bevindingen waren door de rest van de toenmalige botanici weggelachen. Op 7 december verzamelt Beatrix Potter al haar moed bij elkaar om een tweede bezoek aan Thiselton-Dyer te brengen. Haar tweede bezoek want 4 dagen eerder had zij al geprobeerd haar onderzoek voor te leggen aan de directeur, maar tijdens haar eerste bezoek kon zij haar zenuwen niet de baas en was ze het kantoor ontvlucht nog voor zij de directeur had kunnen spreken. Deze keer pakt zij het anders aan. Ze besluit de krant te lezen totdat Thiselton-Dyer zijn kantoor betreedt. Het is duidelijk dat Thiselton-Dyer niet opgezet is met haar bezoek, nog minder met haar theorieën die hij afmaakt als “mares nests” (illusies). Hij bekijkt niet eens haar tekeningen. Beatrix Potter, zeker van haar zaak, neemt zijn houding zeer kwalijk en zegt hem dat hij al haar bevindingen 10 jaar laten zou lezen in boeken. Dadelijk na haar bezoek aan Thiselton-Dyer besluit ze in haar strijdlust ook Massee nog een bezoek te brengen. Tot haar verbazing is Massee wel bijgedraaid en wil hij haar theorieën, ook die van de korstmossen, geloven. Tegen het einde van de week bezoekt zij haar oom die voor haar neus een brief zwaait van directeur Thiselton-Dyer. Haar oom is furieus over de onbeschofte manier waarop Thiselton over zijn nicht spreekt en besluit de bevindingen van zijn nicht voor te leggen aan de Linnaeus Society. In ruil moet Beatrix haar bevindingen staven met experimenten en tekeningen. Beatrix doet dit met een enorme toewijding. Zij leest het volumineus werk van Brefeld maar vindt geen aantekeningen terug of hij zelf sporen had laten ontkiemen. Het werk bevat veel theorieën, maar geen experimenten. In het werk van Louis Pasteur over penicillium en Aspergillus glaucus vindt Beatrix wel de vorm waarin ze haar eigen bevindingen wil gieten. De komende periode wijdt zij zich volledig aan schimmels. Ze haalt zelfs de gevaarlijke Serpula lacrymans, echte huiszwam, in huis zonder het medeweten van haar ouders. Met de grootste voorzichtigheid probeert zij ook met deze zwam de sporen te laten ontkiemen. Beatrix zet ook haar onderzoek over korstmossen en de symbiose tussen algen en fungi verder. Niemand in haar nabije omgeving, noch de wetenschappers in het Natural History Museum, noch Massee in Kew deelt in die periode haar mening. Haar bevindingen getuigen echt wel van een uitstekend observatievermogen en van een open geest die zo nodig is om goed onderzoek te leveren. Op 1 april 1897, om 19.00 uur komen de leden van de Linnean Society bijeen Er liggen verschillende verhandelingen op tafel, o. a. ééntje van Thiselton-Dyers, maar ook een onderwerp genaamd: “On the Germination of the Spores of Agaricineae” door Mej. Helen B. Potter. Beatrix zelf is niet aanwezig. Enkel mannen toegelaten… Haar verhandeling samen met enkele tekeningen van haar microscopisch onderzoek wordt op de tafel gelegd ter inzage en discussie. Er wordt een kort stukje voorgelezen, maar het onderzoek wordt niet verder ter discussie voorgelegd. De gevestigde wetenschappers hechten geen belang aan haar onderzoek en negeren haar conclusies. Beatrix zelf is echter blij met het feit dat haar onderzoek het haalt tot op de tafel van de Linnaean Society. Een kleine triomf voor een vrouw in dit Victoriaanse tijdperk. Beatrix’ conclusies over de symbiose tussen algen en fungi zou later wel bewezen worden. Nota's:
(1): Millais behoort tot de prerafaëlieten. Beatrix is weg van zijn werk “Ophelia” (2): William Holman Hunt, “The trial of the innocents”, (3): 1879, een werk van de amateur mycoloog Eerwaarde John Stevenson (4): 1839-1922, componist, muzikant en amateur botanist. Hij ontdekt en benoemt 13 nieuwe fungi soorten in Engeland. (5) lichte 4-wielige koets voor vrouwen (6) BP Journal (29 Oktober 1892), 306, Beatrix drijft de spot met het uiterlijk van de nogal timide Charlie McIntosh en vertelt hoe hij met zijn ogen rolde bij de eerste ontmoeting, “alsof hij een hele donut probeerde door te slikken”. Voor zijn kennis i.v.m. fungi heeft zij een enorme bewondering daarentegen. (7) Deze reeks van 6 portretten signeert zij met ‘Eastwood 1893’. (8) cryptogram is een plant die zich voortplant met sporen -of- hoe ik onverwachts een reisje naar Japan maakte
Einde negentiende eeuw kwam hierin langzamerhand verandering. De open compositie deed haar intrede in de kunst en ook in botanische tekeningen. In een open compositie wordt het voorwerp zo geplaatst dat het gedeeltelijk verdwijnt achter het frame. De close up laat de ogen van de toeschouwer dwalen naar de grenzen van het beeld toe. In tegenstelling tot de gesloten compositie krijgt men een dynamisch gevoel wanneer men naar het werk kijkt. Volgens Rita Parkinson, schrijver van het fantastische boek “The botanical art files, Composition, the design guide for botanical artists”, ligt de oorzaak bij de invloed van de fotografie, de film en de hedendaagse kunst, maar eerlijk gezegd vind ik dat zij er zich nogal vlug van afmaakt op deze manier. Volgens mij ligt de oorsprong van deze verandering in de populariteit van de Japanse kunst einde negentiende, begin twintigste eeuw. Belangrijke kenmerken van de traditionele Japanse kunst zijn:
Met de Meiji restauratie in 1868 sloot Japan een lange periode van isolement af en opende zij haar grenzen voor het Westen. Samen met handelswaren importeerden de Japanners fotografie en westerse printtechnieken. In ruil kwamen veel Japanse kunst artefacten (keramiek, ukiyo-e prints, textiel…) naar het Westen waar ze razend populair werden. Het begin van de Japonaiserie. Er ontstond een verzamelgekte van Japanse kunst. Vooral ukiyo-e, waarvan de eerste exemplaren getoond werden in Paris, werden enorm populair. In 1856 stootte de Franse artiest Bracquemont op een kopie van het schetsboek Hokusai manga dat als inpakpapier gebruikt was voor een lading porselein! Dit was het beginpunt van zijn verzameling Japanse kunst die hij maar al te graag deelde met zijn vrienden. De beeldende kunst uit Japan werd zo een gemeenschappelijk thema. De rijkversierde Japanse houtsneden van Hiroshige (1797–1858) beïnvloedden een aantal westerse ontwerpers. Bewijs hiervan zijn de organische vormen van de art nouveau. In 1862 opende ” La porte Chinoise” in Parijs zijn deuren in de rue de Rivoli. Het was een winkel die diverse Japanse goederen verkocht en bijzonder populair was bij de Franse artiesten. Eén van de trouwe klanten was de Franse schilder Degas. Hij nam niet zozeer de thema’s over, maar wel de Japanse esthetiek: lange verticale formaten, asymmetrische compositie (ha, rinkelt er al een belletje?), vogelperspectief, open ruimtes en een focus op decoratieve motieven. Vanuit Parijs verspreidde zich de liefde voor de Japanse esthetiek naar de rest van Europa. Whistler, een Britse kunstenaar, speelde een heel voorname rol in het introduceren van Japonaiserie in Engeland. Tijdens zijn jaren in Parijs verzamelde hij een prachtige collectie Japanse kunst die hij in 1859 meenam naar Engeland. In 1862 had er in Londen een internationale tentoonstelling plaats met een Japanse sectie die beschouwd wordt als één van de meest invloedrijke gebeurtenissen wat betreft de Japanse kunst in het Westen. Vooral de decoratieve kunst werd beïnvloed door de stijlkenmerken van de Japanse kunst en wordt aangeduid met de term anglo-japanse stijl. Een mooi voorbeeld van deze invloed zijn de schilderijen en designs van Whistler in zijn Peacock Room.
Hun werken waren enorm geliefd bij het Britse publiek en hadden een grote invloed op de compositie van botanische tekeningen in de daaropvolgende jaren, o. a. ook op deze dame waarvan ik vorig jaar een mooi boek cadeau kreeg: Jeannie Foord (data onbekend). ‘Decorative plant and flower studies for the use of artists, designers, students & others’, (London B.T. Batsford; New Your, C. Scribner’s Sons, 1906). Het boek bevat 40 gekleurde prenten met beschrijving van de plant met meer dan 400 studies van de groei en details. Het is een schoolvoorbeeld van Art Nouveau en van de incorporatie van de Japanse esthetiek in de botanische kunst. Over de kunstenares en auteur is héél weinig geweten. Vrouwelijk kunstenaars kregen in deze periode sowieso maar weinig aandacht in tegenstelling tot hun mannelijke collega’s. Zij was een Schotse, afkomstig van Glasgow en was werkzaam einde 19de en begin 20ste eeuw. Haar werk heeft enorm veel kenmerken gemeenschappelijk met de Japanse ukiyo-e prenten. De beelden zijn simpel van vorm, hebben duidelijke omtreklijnen en verdwijnen buiten het frame. Haar manier van signeren doet denken aan de stempels die de Japanse kunstenaars gebruikten. Voor de reproductie van haar tekeningen deed zij beroep op de Parijzenaar E. Greningaire die bedreven was in de lithografie en pochoirdruk. (1) J. Foord’s tekeningen werden geprezen voor hun detail en accuratesse en waren bedoeld voor studenten en ambachtslieden die decoratieve voorwerpen maakten. In haar voorwoord zegt zij dat het niet haar bedoeling was om een realistische weergave van de plant te geven. Met het oog op praktische doeleinden wil zij de sterkte, de delicatesse en het karakter van de vorm naar voor brengen door een simpele lijnvoering, maar wel met behoud van de charme en bevalligheid van de plant zelf. Zij is maar één van de velen die een nieuwe weg bewandelde. Natuurlijk bleef de gesloten compositie een zeer grote rol spelen, maar de open compositie had zich een plaatsje in de kunstwereld kunnen veroveren en ook in de wereld van de botanische kunst. Opmerking
Jeannie Foord, "Decorative Plant and Flowerstudies", London B.T. Batsford, 1906 Neuer, J.C. Sliedrecht Smit, "Ukiyo-e 250 jaar Japanse prentkunst", Reed business Rita Parkinson, "The botanical art files, Composition", Rita Parkinson, 2015 Wikimedia Er was een leerkracht die zijn studenten fotografie in twee groepen verdeelde. De eerste groep werd bij de examens beoordeeld op de hoeveelheid foto’s die ze genomen hadden. De tweede groep werd beoordeeld aan de hand van hun beste werk. De eerste groep ging meteen aan de slag en probeerde zoveel mogelijk foto’s te nemen. De leerlingen uit de tweede groep dachten maandenlang na over een concept dat de leerkracht van zijn sokken zou blazen. Op het einde van het schooljaar werden de portfolio’s van de leerlingen beoordeeld. Het zal geen verrassing zijn dat de leerlingen die tijdens het ganse jaar massa’s foto’s genomen hadden, de mooiste resultaten behaalden. Da Vinci heeft het ooit zo gezegd: ‘Mensen prijzen mij om mijn talent, maar ze zien niet de jaren van hard werk die eraan vooraf zijn gegaan’ Dikwijls maken wij er ons vlug vanaf door te zeggen dat we geen talent hebben. Wat we bedoelen is ‘Ik heb geen zin om er veel tijd in te steken’ en toch is dát hetgeen je moet doen wil je vooruit geraken. Elke dag oefenen is een kwestie van goede gewoontes kweken. Maar hoe doe je dat? Dit zijn een paar tips: - richt een plekje in voor jezelf: Installeer een gezellige hoek met inspirerende dingen rondom je waar je tot rust komt. Leg het tekenmateriaal klaar zodat je werktafel je als het ware uitnodigt om creatief bezig te zijn. - verzamel tijdens je wandelingen mooie, interessante stukjes natuur. Je moet niet altijd grote projecten doen. Vul je tekenblad met prachtige kleine dingen: zaaddozen, een takje met mos, één bloemhoofdje, een rozebottel,…. Het maakt niet uit wat je tekent, zolang je er maar plezier in hebt en je onderwerp handelbaar is. - beslis elke dag om iets miniems te doen: het gebeurt dat ik niet echt zin heb om te tekenen, ook al nadert er een deadline. Het geheel kan soms overweldigend zijn en daarom neem ik mij voor een héél klein deel van het geheel te doen, vb. één kroonblaadje van een Dahlia. Voor ik het weet ben ik dan totaal geabsorbeerd door mijn werk en ben ik 2 uur en een halve bloem verder.
- koppel je nieuwe gewoonte om te tekenen aan een andere gewoonte die je al hebt: bijvoorbeeld: elke avond eet je natuurlijk je avondmaal. Maak er een gewoonte van om dadelijk na je avondmaal minstens een half uurtje te tekenen. Je zou ook kunnen tekenen tijdens het nieuwsbericht. Wie heeft er eigenlijk baat bij om elke dag miserie te aanhoren als er zoveel moois rondom je is? - bewaar je tekeningen en maak er een soort tijdlijn van. Niets is zo stimulerend als het zien van je eigen vooruitgang. Wanneer je elke dag (of regelmatig) tekent zal je verbaasd zijn hoe snel je bijleert en verbetert. Is het OK om een keertje over te slaan? Mmm…. Hangt ervan af. Het gevaar is natuurlijk dat je van die éne keer twee keer maakt, van twee keer drie keer. Eén keer overslaan is geen ramp als je daarna terug de draad oppikt want we weten het allemaal: ‘Oefening baart kunst.’ Dus ga ervoor!
Warm rood: vermiljoen, scarlet lake, pyrol rood, Cadmium rood licht hebben een gele ondertoon Koud rood: Alizarin Crimson, madder dieprood, Quinadricone Crimson hebben een blauwe ondertoon. Warm blauw: Ultramarijn, franse ultramarijn, winsor blauw (rode variant) hebben een warme ondertoon. Koud blauw: Pthalo blauw, Winsor blauw (groene variant), Cerulean blauw hebben een groene ondertoon. Warm groen: Green Gold, Sap groen hebben een gelige ondertoon Koud groen: cobalt groen, Phtalo groen hebben een blauwe ondertoon Hoe zit het met mengen van kleuren? Wanneer je kleuren van dezelfde kleurtemperatuur mengt, krijg je een heldere kleur. Je kan bijvoorbeeld een warm geel mengen met een warm rood en dan krijg je een mooi warm oranje. Warme kleuren springen eruit, terwijl koele kleuren de neiging hebben om op de achtergrond te blijven. Dit is de reden waarom je in een compositie koele kleuren neemt voor delen die in de schaduw liggen. Een beeld dat zowel koude als warme kleuren bevat krijgt meer contrast en diepte. ![]() Links hebben we Lemon Yellow (koele kleur gemengd met een koel blauw (Cerulean blauw) links en een warmer blauw (Cerulean red shade) rechts. Aan de rechterkant hebben we een warm blauw (Winsor blue red shade) gemengd met een koel geel (Lemon yellow) links en met een warm geel (Cadmium yellow) rechts. Dit is maar een summiere uitleg over de warmte van een kleur, maar wil je meer weten over kleuren en hun interacties met elkaar, dan zijn dit interessante boeken om in huis te halen:
Interaction of color - Joseph Albers Color - Betty Edwards Making color sing - Jeanne Dobie Kleurenleer - Johannes Itten ![]() Waarschijnlijk komen radijzen oorspronkelijk uit Azië (China en Japan), maar reeds in de Oudheid waren ze geliefd bij de Egyptenaren en de Grieken. Plinius de Oudere vertelt dat de radijs bij de Grieken hoger stond aangeschreven dan de biet en de raap omdat een gouden radijs werd geofferd in de tempel van Apollo terwijl er maar een zilveren model van de biet en een loden model van de raap werden geofferd. (1) Radijzen werden door de Grieken ook voor minder sacrale doeleinden gebruikt. Mannen die van overspel beticht werden kregen door de bedrogen echtgenoot een radijs ingeplant, daar waar dat je het minst graag hebt. Ik wil niet over dit topic uitwijden, maar je moet toch bedenken dat radijzen in die periode de grootte hadden van een kleine raap…. Helemaal niet prettig dus... (2) Meer aangename informatie over deze kleine groente vinden we in het Kruydenboek van Dodoens (16de eeuw) Dodoens geeft een uitvoerige beschrijving over ‘Dan Radijs’ op pagina ccccccxxxvii oftewel pagina 637. "Er zijn wilde en tamme soorten", beschrijft Dodoens. Van de tamme radijs (Raphanus sativus) zijn er twee soorten: de eerste met rondachtige wortels die maar zelden in Brabant voorkomt en de tweede soort met een lange wortel die algemeen voorkomt. Deze laatste heeft grote, brede, ruwe, diep ingesneden bladeren zoals bij de raap. De stelen zijn rond en de raap bloeit met veel lichtpaarse kruisvormige bloempjes. Het zaad is bruin en rond en zit in kleine hauwtjes. De wortel is één tot anderhalve voet lang en is zowel van binnen als van buiten wit van kleur. Van smaak is hij scherp. De andere tamme variant heeft een dikke wortel zoals de Steckraap en is scherper en sterker van smaak. Deze tamme radijs moet elk jaar opnieuw in de moestuin gezaaid worden tijdens de braakmaand (juni) en hooimaand (juli). Hij wordt in de winter geoogst. De wilde soort (Raphanus sylvestris) (ook knopherik (Raphanus raphanistrum) genoemd) heeft grote, brede bladeren. De stelen zijn lang en dik en bovenaan groeien kleine witte kruisvormige bloempjes. Het zaad zit in kleine hauwtjes. De wortel is lang en dun en zeer scherp van smaak (bijt in de tong). Daarom wordt hij dikwijls fijn gevijzeld en als mosterd bij de maaltijd gegeten. (een beetje vergelijkbaar met het gebruik van de daikon in Azië) De wilde radijs wordt geplant, maar is in tegenstelling tot de tamme radijs méérjarig. Hij bloeit in juni en kort daarop leveren ze zaad. De waterradijs (Raphanus palustris) heeft bladeren zoals van de tamme radijs, maar niet zoveel en dieper uitgesneden. De stengel is ongeveer één voet hoog. Hij bloeit met kleine, kruisvormige gele bloempjes en het zaad zit in kleine hauwtjes. De wortel is ongeveer 1 vinger dik. De smaak is zoals die van een jonge radijs, soms sterker. Hij groeit aan de rand van stilstaand en lopend water. Ook de waterradijs bloeit in juni. In zijn uitleg over het gebruik van de radijs zegt Dodoens dat de wortels van de radijs niet zo een grote voedingswaarde hebben, maar veeleer als medicijn gebruikt worden. Ook de jonge steeltjes van de radijzen worden gegeten met olie en azijn en hebben een iets grotere voedingswaarde dan de wortel zelf. De wortel van de Radijs is smakelijk, maar geeft oprispingen en maakt winderig. Het eten van radijzen voor de maaltijd geeft oprispingen, na de maaltijd radijzen eten bevordert de spijsvertering. Een siroop van wortels en azijn doet braken en jagen de fluimen af. Het scherpt tevens de zinnen en het verstand. Een aftreksel van radijzen is water afdrijvend en zou helpen bij het oplossen van nierstenen. Het rijpt ook de fluimen in de borstkas. De wortels zijn een goed antigif wanneer je de verkeerde paddenstoelen of ander ‘venijn’ gegeten hebt. Ze wekken ook de maandstonden op. De wortels gemengd met honing worden gebruikt bij hardnekkige zweren en bij haaruitval! Het zaad van de radijs is ook een braakmiddel. Een siroop van zaad, honing en azijn zou wormen in het lichaam doden en verjagen. Zaad en azijn verkleinen de milt. De werking van de wilde radijs zou hetzelfde zijn als die van de tamme, enkel krachtiger nog. (3) Ook al vinden we tegenwoordig maar een paar soorten in supermarkten terug, toch kunnen veel oude soorten nu nog opgekweekt worden uit zaad, te vinden bij gespecialiseerde zaadhandelaars in oude soorten. (4)
(1), (2) Forgotten fruits door Christopher Stocks, p 187 (3) Krydenboek van Dodoens, p. 637 – 641 (4) https://www.steenberghen.be/winkel/groentenzaden/rammenas/ramenas-ronde-zwarte-2580/ https://www.semaille.com/696-radis https://www.zadenkopenonline.nl/tuinzaden-bestellen-groenten/radijs/index.html
|
AuteurGepassioneerd door de natuur: Observeer ze goed en je ontdekt wonderlijke dingen. Archieven
Mei 2023
botanisch tekenaar
Alles
|